Landbouw in Indonesië

Indonesië staat bekend om zijn landbouw en regenwoud. De prachtige sawa’s, ondoordringbare regenwouden en het tropische klimaat zijn kenmerkend voor dit landschap.

Klimaat

Indonesië heeft een zeer vruchtbare bodem, dit is te danken aan de geografische ligging en het tropisch klimaat. Deze twee factoren zorgen voor een weelderige plantengroei op een vruchtbare bodem van vulkanische oorsprong. De gemiddelde maximum temperatuur schommelt rond de 32 graden Celsius, de gemiddelde minimumtemperatuur rond de 22 graden Celsius. Het klimaat wordt beïnvloed door twee moessons, de noordoost- en de zuidwestmoesson. De noordoostmoesson beheerst het klimaat van mei tot september; deze maanden gelden als de min of meer droge periode. De tijd van de zuidwestmoesson, van oktober tot en met april, geldt als de regenperiode.

Hoewel er het hele jaar sprake is van regenval, valt de meeste regen in december en januari . De regen is dan overvloedig en de luchtvochtigheidsgraad dienovereenkomstig is hoog. De totale jaarlijkse regenval bedraagt gemiddeld 3.200 millimeter. De hoeveelheid neerslag varieert van eiland tot eiland, afhankelijk van de geografische ligging en hoogte. In de berggebieden valt aanzienlijk meer regen dan in de laagvlakten.  Hier valt zoveel neerslag dat je de rijstvelden niet hoeft te bevloeien. Je kunt daar aan droge rijstbouw doen. De oostelijke eilanden krijgen beduidend minder regen dan de westelijke.  In het drogere oosten met zijn Aw-klimaat moet je irrigeren, daar spreek je dus van natte rijstbouw. Naast rijst verbouwen de boeren rondom hun huis ook groenten en fruit.  Naast intensieve landbouw vind je in Indonesië ook extensieve landbouw in gebieden die van nature niet zo geschikt zijn. Het tropisch regenwoud op Borneo waar inheemse volken van de jacht en bosvruchten leven, is daar een voorbeeld van. Het is ook geen verrassing dat dit eiland met zijn onvruchtbare bodems slechts een geringe bevolkingsdruk kan verdragen.

Landbouw en economie

Kenmerkend is dat een groot gedeelte van de bevolking in de primaire sector werkt. In Indonesië werkt zelf 44% in de landbouw. Van de naar schatting ruim 180.000 km2 cultuurgrond is ca. 72% voor voedingsgewassen en de rest voor handelsgewassen in gebruik. In 2013 kwam 14,3% van het bruto binnenlands product voor rekening van de agrarische sector. Een sterke agrarische sector zal naar verwachting leiden tot een grotere welvaart op het platteland. In Indonesië worden een aantal producten verbouwt die meedragen in de wereldproductie die producten in procenten van de wereldproductie aangegeven zijn: rijst, suikerriet, thee en koffie.

De ontwikkeling van de veeteelt is in Indonesië achtergebleven bij de rest van de economie, ondanks een stimuleringsbeleid van de overheid. Veehouderij dient vooral voor het houden van trekdieren als runderen, buffels en paarden; voor consumptie zijn bestemd geiten, schapen, kippen en koeien. Die varkens zijn vooral bedoeld voor de export, omdat de overgrote meerderheid van de bevolking uit moslims bestaat.

Landen als Indonesië zijn erg afhankelijk van de wereldmarktprijzen. Er zou ruilvoetverslechtering kunnen ontstaan. Indonesië wil dit tegengaan door producten met een hogere toegevoegde waarde te produceren. Door onderzoek streven ze naar betere landbouwgewassen.

De belangrijkste voedingsgewassen zijn rijst, maïs, cassave en bataten, grondnoten, sojabonen, kopra en suiker. De rijstcultuur is de oudste en overheersende cultuur, voor het belangrijkste deel op sawa’s, maar ook wel (buiten Java) op droge, jaarlijks wisselende velden. Na de rijstoogst worden zonder bevloeiing vaak tweede gewassen verbouwd. Aangezien de rijstbouw zeer belangrijk is voor de voedselvoorziening en het voor de overheidsfinanciën van even groot belang is onafhankelijk te worden van rijstimport, zijn pogingen ondernomen de voedselproductie te verhogen, die echter aanvankelijk niet tot de verwachte resultaten leidden.

Inmiddels is het land overwegend zelfvoorzienend. Landbouwhervormingen, gebruik van kunstmest, bestrijding van insectenplagen en ziekten hebben tot kwaliteitsverbetering geleid, evenals de invoering nieuwe variëteiten. Hierdoor werd niet alleen de opbrengst per perceel vermeerderd, maar kon ook twee- tot driemaal per jaar geoogst worden.

Rijst is het hoofdgewas in West-Indonesië vanwege het gunstige klimaat. In Oost-Indonesië vormt maïs het hoofdvoedsel, terwijl sago het belangrijkste voedingsgewas is op de Molukken en Irian Jaya.

De voornaamste handelsgewassen zijn rubber, palmolie, tabak, thee, kopra, koffie (na Brazilië en Colombia de grootste wereldproducent), cacao, peper en andere specerijen. De verbouw vindt hoofdzakelijk plaats op Sumatra en Java, hetzij op grote cultuurondernemingen, hetzij, zoals bij de rubberproductie, door kleine boeren. Indonesië is na Maleisië de grootste wereldproducent van rubber.

De traditionele zwerflandbouw

In Indonesië vinden we gebieden met zwerflandbouw(shifting cultivation). In Indonesië noemt men dit Ladang. Dat is een oude, eenvoudige landbouwtechniek in het tropisch regenwoud die alleen goed werkt bij lage bevolkingsdichtheid. Boeren branden stukken bos af en planten ze hierop gewassen. Na twee neemt de vruchtbaarheid sterk af, de boeren verlaten hun akkers en gaan naar een nieuw stuk bos om hetzelfde te doen. De oude akkers blijven vaak 10 jaar braak liggen. Door bevolkingstoename moeten boeren soms de braak-tijd verkorten. Doordat er niet genoeg braakperiode is kan de bodem dus uitgeput raken. Het gevolg hiervan in Indonesië zijn grote vlakten met olifantengras. Waardoor het land nutteloos is. Er is hier sprake van landbouw degradatie en dit is een groot probleem in Indonesië.

Bijna twee derde van het land is bedekt met tropisch oerwoud (60% van Sumatra, 77% van Kalimantan en 80% van Irian Jaya), dat vrijwel volledig gecontroleerd wordt door de staat. Er zijn echter ook concessies verleend aan Amerikaanse, Filippijnse en Japanse maatschappijen. Indonesië bezit daarmee na Brazilië het grootste regenwoud ter wereld en is de grootste houtexporteur van Zuidoost-Azië. Gezaagd hout, triplex en fineer wordt vooral uitgevoerd naar Japan, Zuid-Korea, Singapore, Taiwan en Australië.

De bossen leveren behalve hout ook harsen en gommen, terpentijn, rotan en kajapoetih-olie. Het uit de sagopalm gewonnen merg is het volksvoedsel op Irian Jaya. Soms breken er als gevolg van droogte en onverantwoorde houtkap, vooral in Sumatra, Kalimantan en Irian Jaya, hardnekkige bosbranden uit.

Gevolgen ontbossing

Ontbossing leidt op lokale en regionale schaal tot verstoring water- en de voedselkringloop.

Bos remt afstromend water uit neerslag niet meer af, dat leidt tot bodemerosie. Het vermogen van de bodem om water vast te houden (de sponswerking) vermindert. In droge perioden drogen de niet-begroeide hellingen sterk uit en de temperatuurverschillen van de aardkorst nemen toe; organisch materiaal wordt hierdoor te snel afgebroken. Het slib van afstromend water komt nu in beekjes en rivieren terecht, waar zand- en kleibanken ontstaan en ook de kans op overstroming. Met het verdwijnen van bossen verdwijnt ook voedsel uit het ecosysteem. De natuurlijke vegetatie kan zich niet meer herstellen. De grootschalige houtkap tast ook het leefgebied en de cultuur van de oorspronkelijke landbouwende bevolking aan. 

Een belangrijk effect van ontbossing is de versterking van het natuurlijke broeikaseffect. De hoeveelheid CO2 in atmosfeer neemt toe door verminderde opname van CO2 door planten. Ook het draineren van de bodem voor oliepalmplantages leidt tot rottend plantenmateriaal, wat veel kooldioxide in de lucht brengt.

Door het weghalen van het tropisch woud verdwijnt een groot deel van de flora en fauna voorgoed van de aarde. Een deel daarvan zijn kruiden, die ook belangrijk zijn om medicijnen te maken.

Bronnen

  1. BuiteNLand 6vwo
  2. https://www.landenweb.nl/indonesie/economie/
  3. http://webdata.trinitasedu.nl/hfpublic/ak/HAVO%20bb/Indonesie/hoofdstuk%204/Samenvatting%20hfdst%204.doc

 

Plaats een reactie